Speech

speech op tilt 18 maart 2016 in de NWE Vorst

Op de Speech-bijeenkomst van prod.nu hield ik op 18 maart een speech. Je kunt hem hier terugzien en dit is de tekst ervan:

Mijn strijd tegen de leugenachtigheid

In mijn herinnering zat ik in de laatste stoomtrein naar Tilburg, maar die herinnering kan geromantiseerd zijn. Ik ging naar Tilburg om filosofie te studeren, om de waarheid te achterhalen. Mensen zeggen dingen, de hele tijd. Ik wilde weten wat waar is, hoe je een leugen van de waarheid kon onderscheiden. Prof. dr. Ad Peperzak zou me dat kunnen vertellen. Peperzak was in die tijd hoogleraar speculatieve filosofie. Wat speculatieve filosofie inhield, wist ik niet precies. Wel wist ik dat ik dit snel te weten zou komen. Nou ja, als ik toen wist, wat ik nu weet, had ik moeten weten wat ik nu weet: namelijk dat wij ons de hele dag door in de maling laten nemen. Dat is geen pretje, het maakt het leven tot een tra…nen…dal. Ik zocht troost en aansporing, want ik zat niet lekker in mijn vel. Ga dan toch psychologie studeren! Maar nee, het moest en zou filosofie worden, vanwege Ad Peperzak.

Ik kwam aan op station Tilburg, textielstad. Overal waren textielfabrieken, textielfabriekjes en textielthuiswerkers. Tegenwoordig zijn die thuiswerkers zzp’ers met een laptop, toen waren het kleine zelfstandigen met een weefgetouw. Het rijke Roomse leven werd verdiend met stof. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Stoommachines floten en snoven om de aandrijfriemen te laten draaien, schietspoelen tikke-takten eindeloos. Karren en wagens brachten wol en namen de producten weer mee, met krakende wielen onder het gewicht. Arbeiders liepen vloekend en fluitend af en aan, de ene dienst zat erop, de andere begon. Kerklokken luidden – er was altijd wel een begrafenis ergens. Het zoemen van de riemen, het getiktak van de schietspoelen, de knarsende wielen, de arbeidersgeluiden en de kerkklokken maakten van Tilburg tot een continue Braziliaanse samba van ritmische syncopen. Vele jaren later werden samba-drumbands populair in Tilburg, niemand kon verklaren waarom.

Ik stapte uit de trein en in de bus. De bus reed als een kamer door de stad, op weg naar de universiteit. Ik was ruim op tijd, want ik moest eerst nog zoeken waar collegezaal was waar ik moest zijn. AZ67 – heel eenvoudig: de A van gebouw A, de Z van dat het een zaal was (en geen vergaderruimte of laboratorium), zesde etage, nummer 7. Een goed, waar en mooi systeem, met een logica waar ik van hield. Als heel de universiteit op deze manier ingericht was, dan zou ik er mijn weg wel kunnen vinden. Ik nam plaats op de eerste rij, zodat ik zeker wist dat ik een goed uitzicht had op prof. Peperzak. De volgende paar minuten kwamen er meer studenten binnen, een voor een sloften ze de collegezaal in. Er werd niet veel gezegd en er werd al helemaal niet gesproken. Ik herkende niemand, ook nu niet. Er zat niemand in de groep die later doorgebroken is als bassist in een rockband, als cabaretier of als meesterbrouwer. Iedereen straalde een onaangename nietszeggendheid uit, alsof ze die ochtend na het bad stevig drooggewreven zijn en in hun kleren zijn gesjord. Het was tijd dat het college begon, maar er gebeurde niets.

Na een kwartier ging de deur open en kwam er een dikke man binnen. Dik? Moddervet. Hij liep naar voren, ging achter de gereedstaande tafel zitten, pakte een stapeltje papieren uit zijn tas, zakte onderuit, schraapte zijn keel en zei: ‘In 1963 G. Deledalle and D. Huisman published a collection of texts in which most of the outstanding French philosophers presented their life and work.’ Wacht… Was dit…? Nee toch! Dit… dit kon niet waar zijn. Was deze dikke man prof. Peperzak? Een golf van walging vloedde door mijn lichaam. Het woord was vlees geworden. Mijn geest werd door deze vloedgolf meegesleurd en strandde op de zeilen vloer van AZ67. Er zat braaksel in mijn mond, een stank van rotte vis vulde de collegezaal. Die Peperzak was een oplichter! Moet je hem zien zitten, daar. Dat is geen Peperzak, maar een… maar een Zoutzak. Professor doctor Ad Zoutzak.

Drie kwartier duurde het tot aan de pauze. Ik heb het volgehouden, maar vraag me niet hoe. In de pauze wilde ik alleen maar weg. Weg van hier. Weg van die plaats waar met de waarheid een loopje genomen wordt. Dat is niet zoals het op een universiteit hoort te zijn, daar hoort de waarheid voorop te staan. Ik mompelde bij de koffiekannen nog iets als ‘Tot ziens’ tegen die zoutzak en snelde het gebouw uit.

Ik belandde in café De Egelantier en bestelde er een biertje. Er was een jukebox, maar niemand had er iets ingegooid. Iedereen zat zwijgend een beetje voor zich uit te kijken, behalve het stelletje links achterin dat aan het zoenen was. De mensen aan de bar hadden allemaal van dat vettige haar dat rokers vaak hebben; wel de hele avond roken en drinken en dan niet de volgende ochtend je haar wassen. Er zat voor mij, na die enorme deceptie, niets anders op dan mij te heroriënteren. Mijn zoektocht naar de waarheid was gestrand nog voor hij te water was gegaan.

Intussen had de man met het vettigste haar de jukebox aangezet, uiteraard had hij een liedje van Elvis gekozen. ‘Love me tender, love me true,’ zong de bard van Graceland. Dit liedje paste bij mijn nieuwe denkwijze. Ik vroeg me af tegen wie Elvis aan het zingen was, tegen mij? Moest ik hem tender liefhebben? Nee toch zeker. Elvis zong in de gebiedende wijs, ik voelde me niet aangesproken en toch was er sprake van een zekere mate van ontroering. Het is voorstelbaar dat Elvis niet verliefd was, terwijl hij het liedje inzong in de studio. Ik moest geen zoektocht naar de waarheid ondernemen, maar naar de leugen.

In het gewone leven, in de echte werkelijkheid wordt leugenachtigheid niet op prijs gesteld. Oplichterij is strafbaar, net als meineed. Mensen die niet de waarheid spreken zorgen voor onrust – en er zijn nogal wat mensen die niet de waarheid spreken. Dat maakt de samenleving achterdochtig. Er is een plek waar onbetrouwbaarheid juist wel thuis hoort: het terrein van de kunsten. Elvis liegt in zijn liedje, hij is heus niet verliefd tijdens het zingen, maar hij biedt hiermee toch een soort troost. Ik luisterde naar het liedje van Elvis en ik was domweg best tevreden. Ik bestelde nog een bier.

Jaren later organiseerde ik de allerallereerste sonnettenkransenkrans in de geschiedenis van de wereldliteratuur, maar daarover later misschien meer.

Ad Peperzak
Ad Peperzak
Dit artikel is geplaatst in Geen categorie. Bookmark hier de permalink.

Op dit artikel kan niet (meer) gereageerd worden.