Welkom! Dit bericht is onderdeel van de online tentoonstelling Nederland in ideeën, waarin 93 wetenschappers, ondernemers en kunstenaars antwoord geven op één vraag van Paulien Cornelisse:
‘Welk inzicht uit je vakgebied kan anderen helpen in het dagelijks leven?’
De tentoonstelling is verspreid over 93 websites. Hieronder vind je het antwoord van Bas Jongenelen. Je kunt onderaan dit bericht doorklikken naar het volgende antwoord, of een bezoekje brengen aan de ‘centrale hal’ van de tentoonstelling.
***
***
Nieuws uit 1561
Ik bestudeer humor uit de zestiende eeuw en ik krijg geregeld de vraag of de humor uit die tijd grappig is. Helemaal geen gekke vraag, omdat humor erg vergankelijk is. Het tragische zal altijd tragisch blijven: de dood van een kind was in het oude Griekenland tragisch en dat is het nog steeds. Met humor ligt dat anders. De eerste solovoorstellingen van Freek de Jonge waren ooit snel, hard en genadeloos. Af en toe worden die shows herhaald op tv, maar je kunt er beter niet naar kijken. De grappen zijn flauw en je ziet de clou al minuten van tevoren aankomen. Als humor binnen dertig jaar al vergaan is, hoe zit het dan met humor van vijfhonderd jaar oud? Nou, ik heb nieuws voor je: nieuws van voor de Tachtigjarige Oorlog.
De Tachtigjarige Oorlog begon in 1568. Maar voordat deze opstand begon, waren er al tekenen dat men de Spaanse overheersing niet zag zitten. Een belangrijke opmaat was de Beeldenstorm van 1566. Er is echter meer. In 1562 werd in Brussel een literair festival gehouden met als thema: ‘Wat dat de Landen can houden in Rusten?’ Uit deze vraag blijkt een ongerustheid ten opzichte van de overheid. Dit gevoel was zo sterk dat er een vraag over gesteld moest worden, dat er een discussie over gevoerd diende te worden. Zo’n discussie werd in de zestiende eeuw meestal gevoerd aan de hand van toneelstukken, gedichten en liedjes. Zo ook in Brussel in 1562. Dat gevoel van naderend onheil en de vraag naar een oplossing, kwamen natuurlijk niet uit de lucht vallen.
Maar het was niet in 1562 dat de eerste tekenen van onvrede tegen de Spanjaarden het licht zagen; daarvoor moeten we naar Rotterdam in 1561. Tijdens het literaire festival dat daar gehouden werd, kwam één van de Amsterdamse komische acteurs met een gedicht over een varkenshoofd. Dit gedicht is een oproep om naar het feest te komen. Er valt een prijs te winnen: degene die het best kan vreten en zuipen wint een overheerlijke varkenskop! Deze prijs is in het leven geroepen door Bacchus, de god van alle dronkaards. Na deze bekendmaking volgen er twee strofen met een opsomming van mensen die welkom zijn op het feest: doctores die in het zuipen zijn gepromoveerd, die ’s ochtends met een brandewijntje beginnen en die daarna een biertje drinken. Sterke kerels die in één teug een kan uit kunnen drinken. Mest-zwijnen die hun keel opendoen om het bier door te laten lopen. Lieden die amoureus worden na twee stopen bier en alles met een vrouwendoek om voor een vrouw aanzien.
Met de derde strofe krijgt het gedicht een wending. Er is ook hier sprake van een opsomming, maar de opgesomde dronkaards worden vergeleken met Hermogenes, Samson, Salomo en Croesus. Deze vier legendarische mannen waren rijk en machtig, maar ze hebben zich hoogmoedig verkeken op hun vijanden en ze zijn daardoor ten onder gegaan. Deze strofe is dus niet zomaar een grappige strofe; hier wordt ineens een waarschuwing afgegeven aan mensen die ook rijk en machtig zijn. Gewone luisteraars hebben hier geen boodschap aan, want die zijn niet zo rijk als Croesus. De boodschap is voor de mensen die dat wél zijn en die zich wél kunnen vereenzelvigen met koning Salomo.
In de vierde strofe vindt de ontknoping plaats, de punchline. Want wie wint er nu die varkenskop? Wie heeft zo goed gezopen en gevreten dat hij er met de varkenskop vandoor kan gaan? Het antwoord is: iedereen die te veel vreet en zuipt, want door te vreten en te zuipen krijg je een varkenskop. Ook hier is echter niet alles wat het lijkt. De laatste strofe is opgedragen aan de ‘princen’. Deze prinsen worden direct aangesproken en het taalgebruik van deze strofe is ineens veel chiquer. Alsof de dichter aan het Brusselse hof met hooggeplaatste taal de hooggeplaatste heren aanspreekt.
Op het eerste gezicht is dit gedicht gewoon een grap: met veel vreten en zuipen ‘win’ je een varkenskop. Maar door het taalgebruik en de vergelijking met machtige mannen krijgt het gedicht een andere lading. De humor is kritisch: de Spaanse machthebbers moeten niet als varkens alles opvreten en -zuipen, anders zal het met hen aflopen zoals met Samson. Zij zullen ten onder gaan. Zo wordt een grappig gedicht ineens een daad van verzet en daarmee een onderdeel van onze vaderlandse geschiedenis.
Humor is de hartslag van de samenleving; humor is meer dan slechts ‘om te lachen’. Omwentelingen worden aangekondigd door grappen, en daarmee is humor een veel belangrijker maatschappelijke factor dan menigeen denkt. Het bestuderen van grappen geeft inzicht in hoe de samenleving in elkaar zit, wat belangrijk gevonden wordt en wat taboes zijn. Ik pleit daarom voor meer studie naar humor, vooral naar die uit het verleden. Er ligt nog een schat aan historische informatie op ons te wachten. Bovendien valt er voor de onderzoeker nog wat te lachen ook.
Bas Jongenelen
Neerlandicus; onderzoeker van humor uit de zestiende eeuw; publiceerde o.a. Comic Drama in the Low Countries (2012) en Zestiende-eeuwse scheldwoorden (2014)
***
Alle antwoorden zijn ook beschikbaar in boekvorm onder de titel Dit wil je weten: Wetenschappers ondernemers en kunstenaars geven adviezen voor het dagelijks leven.
Klik hier voor het volgende antwoord.
Klik hier voor een bezoekje aan de centrale hal van de expositie.