Op donderdag 2 oktober 2014 publiceerden Lukas Meijsen en ik een artikel in Brabants Dagblad over Geer en Goor.
Het artikel is een beetje ingekort, waarschijnlijk vanwege de volstrekt noodzakelijke foto. Een dag later publiceerde het Eindhovens Dagblad ook een variant van het artikel:
De volledige tekst was als volgt:
***
Geer ende Goor
Middeleeuwse humor anno 2014
Bas Jongenelen en Lukas Meijsen
Op televisie zijn steeds meer programma’s vol grappen over pies, poep en seks te zien. Mensen met smaak vinden dat soort programma’s maar niks, maar toch zijn ze razend populair. Naar het RTL-programma Geer en Goor: waarheen, waarvoor? kijken gemiddeld 1,5 miljoen mensen. Hoe is die populariteit te verklaren? Een mogelijk antwoord is te vinden in de 16e eeuw: de overgangstijd tussen Middeleeuwen en Renaissance. In kluchten uit die tijd is dezelfde humor te vinden. Bevinden wij ons in eenzelfde soort overgangstijd?
In een zestiende-eeuwse klucht beschrijft het personage Hanneken Leckertant het lichaam van zijn tegenspeler Lippen Loer als ‘een akkerwals waarmee men de kluiten op het land in stukken breekt’. ‘Je bent zo fraai als een boomstronk’, zegt Hanneken ook nog tegen Lippen. Dit taalgebruik klinkt de kijkers van het programma Geer en Goor: waarheen, waarvoor? vast bekend in de oren. In dit programma gaan de zangers Gerard Joling (Geer) en Gordon (Goor) op vakantie met eenzame ouderen. De humor waarmee de twee dit serieuze maatschappelijke probleem onder de aandacht brengen, vertoont opvallend veel overeenkomsten met humor in kluchten uit de late Middeleeuwen.
In de serie maken Geer en Goor vooral zichzelf en elkaar belachelijk. Als Goor in Turkije zijn kniebanden scheurt en naar het ziekenhuis moet, komt Geer hem een fruitmand brengen. Terwijl Geer de fruitmand voor de grap op het ingezwachtelde been van Goor wil zetten, ontspint zich de volgende dialoog. Goor: ‘Ik heb geprobeerd een wit voetje te halen bij die dokter.’ Geer: ‘Heb je wel een band gekregen met je knie?’ Goor: ‘Ik heb ook geen gevoel meer in mijn tenen. Wat jij in je hart hebt, heb ik in mijn tenen.’ Even later gilt Geer tijdens het lachen: ‘Straks krijg ik ook nog wat!’ ‘Ik mag het hopen,’ zegt Goor dan. ‘Die knie is zo over, maar die bek, die blijft.’
De humor van Geer en Goor gaat vaak over lichamelijke tekortkomingen. Bovendien praten ze niet normaal over hun lichamen, ze overdrijven alles. Als de twee zangers op een boot moeten slapen, denkt Goor dat hij zeeziek wordt. ‘Als ik jou zie, begin ik al te schommelen’, zegt hij tegen Geer. En: ‘Jij zal daar geen last van hebben, met dat figuur. Ik denk dat jij als boei aan de zijkant kan hangen.’ Alles wordt overdreven voorgesteld, net zoals in de kluchten uit de late Middeleeuwen. Een personage uit Lijsgen en Jan Lichthart schept bijvoorbeeld op over haar heupen, die ‘zo smal als een vrachtwagen’ zijn. Dit type humor wordt ‘grotesk’ genoemd en diezelfde groteske humor zien we terug bij de twee entertainers.
Geer en Goor knoeien in de serie regelmatig met eten, een ander terugkerend thema. Tijdens een ontbijtje smeert Goor zijn pistoletje eerst door het servet waarin hij net gesnoten heeft. Daarna doopt hij het broodje in het schuim van zijn cappuccino en zeept hij zich ermee in alsof hij zich gaat scheren. Dit vies doen met eten is ook een thema dat in kluchten uit de late Middeleeuwen geregeld opduikt. In het toneelstukje over de Patroon van de Zotten, dat toneelspelers uit Den Bosch in Antwerpen opgevoerd hebben, wordt iedereen met meel bekogeld. In De Sotslach wordt iemand met bier overgoten en daarna met roet besprenkeld.
Nadat er gegeten is, is het tijd voor de ontlasting. In een van de afleveringen laat Geer een scheet tijdens een serieus gesprek over de verjaardag van Piet, een van de eenzame oudjes die Geer en Goor hebben meegenomen naar Lourdes. Het groteske zit hem in de combinatie van het serieuze (de verjaardag van een eenzame oude man) en het volstrekt banale (de scheet). De Antwerpse dichteres Anna Bijns heeft in de zestiende eeuw een gedicht geschreven waarin nonnen een schetenwedstrijd houden. Nonnetje Kalle wint die wedstrijd, want haar achterpoort kreeg ze niet meer dicht en ze vulde met haar stank het hele klooster. Ook hier wordt het serieuze van het religieuze nonnenbestaan gekoppeld aan (b)analiteiten.
De vraag is waarom de groteske humor van Geer en Goor werkt. Een mogelijk antwoord wordt gegeven door Mikhail Bakhtin in zijn boek over het groteske. Bakhtin beweert dat een cultuur die zich bedient van het groteske zich in een experimentele fase bevindt. De huidige culturele waarden en normen gelden niet meer, maar er is nog geen nieuwe cultuur. In deze overgangsperiode grijpt het buitensporige, het lelijke en het ongepaste zijn kans. Aan het eind van de Middeleeuwen werd Amerika ontdekt, bleek de aarde om de zon te draaien en werd de boekdrukkunst uitgevonden – dingen die het wereldbeeld van de mensen ingrijpend veranderden. Al die nieuwigheid maakt, volgens Mikhail Bakhtin, de weg vrij voor groteske humor. De humor van Geer en Goor laat zien dat de maatschappij zich nu ook in zo’n overgangsperiode bevindt, en dat het huidige systeem van waarden en normen niet meer deugt. Blijkbaar vinden 1,5 miljoen tv-kijkers dat ook.
Bas Jongenelen doet promotieonderzoek naar humor in de 16e eeuw
Lukas Meijsen is redacteur van literair tijdschrift De Titaan
***